Kitty wordt naar een vrouw gestuurd die de bokkenpruik opheeft.
“Wat een mooie kamer, mag ik binnenkomen?” vraagt Kitty.
“Ja”, zegt de vrouw.
“En wat heb je een boel mooie bloemen”, zegt Kitty.
“Ja”, zegt de vrouw.
“Ik heb geen bloemen, maar wel een lied over een roosje wat ik voor jou ga zingen.”
Kitty zingt en… de vrouw gaat er vandoor. Ze gaat op het bed in een andere kamer zitten. Kitty loopt de kamer ernaast binnen, waar een vrouw op bed ligt. Ze zingt een liedje en dan staat de andere vrouw in de deuropening.
“Komen, komen!” roept ze.
“Kitty neemt afscheid.
Dag lieverd!”, roept de vrouw en Kitty loopt de kamer uit naar de roepende vrouw.
De vrouw geeft Kitty een pets op het hoofd en loopt dan weg.
In de woonkamer gaat Kitty op de grond zitten naast een vrouw op een leunstoel.
“Ik hoorde dat je man verliefd op je is”, zegt Kitty.
De vrouw komt met haar gezicht vlak voor dat van Kitty: “o ja? Vertel!” zegt ze met grote ogen.
Kitty vertelt hoe lief hij haar vind.
“Mooi hoor die jurk”, zegt ze dan, “hij is… enkel en niet zo…niet zo appellapperig”.
Dan voelt Kitty dat iemand haar hoofd staat te kriebelen: het is de vrouw van de bokkenpruik. Ze kijkt Kitty even aan en loopt weg.