De vrouw ligt op bed. Ze is blij om Kitty te zien.
“Kom je plezier maken?” vraagt de vrouw.
“Nee,” zegt Kitty. “Ik ben ontslagen. Ze hebben me niet meer nodig.”
De vrouw kijkt Kitty geschrokken aan.
“Ik heb niks meer! Ik mag toch wel wat afleiding?” zegt de vrouw.
“Voortaan ben ik je poetsmiep,” zegt Kitty en pakt een grote doek. Kitty poetst de bedeltjes aan de armband van de vrouw.
“Eigenlijk kan ik dit best goed,” merkt Kitty op.
“Mooi hoor,” zegt de vrouw. “Het was goud en nu zijn het diamanten!”
“Je bent steenrijk,” zegt Kitty.
“Ik heb nog wel een televisie, maar daar wordt je niet gelukkig van,” zegt de vrouw. “Ik zie mensen die elkaar doodmaken. En ze kennen elkaar niet eens!”
Kitty poetst het kettinkje van de vrouw.
“Je bent weer mooi gepoetst,” zegt Kitty.
“Doe rustig aan hè,” zegt de vrouw. “Het is veel te warm.”
In een woonkamer is het stil. Er zit een man aan tafel.
“Hoe gaat het?” vraagt Kitty aan de man. Hij steekt zijn duim omhoog.
“Zo goed? Dan weet ik niet hoe ik het beter kan maken,” zegt Kitty.
“Ik had eigenlijk uw hulp goed kunnen gebruiken,” zegt de man. “Ik moet nú naar S.”
“Is dat niet ver weg?” vraagt Kitty. “Zes kilometer misschien?”
“Ik denk het dubbele,” zegt de man. “Of nee: ik hoef niet meer terug.”
“Voor je vertrekt zou ik nog iets voor je willen zingen,” zegt Kitty.
De man vindt dat prima en luistert aandachtig.
“Mooi,” zegt hij. “De volgende keer koop ik een bos bloemen voor je.”
Hulpje
Bladwijzer de permalink.