In de soep


Kitty gaat bij de vrouw aan het tafeltje zitten. Tegenover de vrouw zit een pop op tafel. Kitty zet het konijn ook op tafel.
“Dat is mijn konijn,” zegt Kitty. “Wie zit daar?”
“Die is nep,” zegt de vrouw. “Mijn kleine meisje is echt. Ze is altijd bij me.”
“Waar komt ze vandaan?” vraagt Kitty.
“Uit het buitenland,” zegt de vrouw. “Engeland. Ze had daar helemaal niks.”
“En zorg jij nu voor alles?” vraagt Kitty.
De vrouw wijst naar de slaapkamerdeuren op de gang. “Daar woont mijn zus, daar mijn moeder en dáár mijn oma. We doen het samen.”
“Knap,” zegt Kitty. “En oma, redt die het wel?”
“Nee,” zegt de vrouw. “Gisteren is ze overleden. Het lukte niet meer.”
Kitty geeft de vrouw een kus op het voorhoofd. De vrouw lacht.
“Hé je bent laat!” zegt de vrouw als Kitty de woonkamer binnenloopt.
“Dat is per ongeluk,” zegt Kitty. “Ik bleef plakken.”
De vrouw voelt aan Kitty’s achterwerk. “Onzin. Daar plakt niks,” zegt ze.
“Dag meneer,” zegt Kitty tegen de man die erbij komt.
“En zeg ik mevrouw of juffrouw?” vraagt de man.
“Zeg maar meneer,” zegt Kitty.
“Ja, dat kan ook,” zegt de man en lacht. “Wat voor soep gaan we eten?”
“Tomatensoep,” zegt Kitty en voelt aan haar neus. “Ja! die is rijp.”
“Bah nee! geen tomatensoep,” zegt de vrouw. “Zuster wat voor soep hebben we?”
“Tomatensoep,” zegt de zuster. “Dat had jij vanmorgen besteld.”

Bladwijzer de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *