Zuster! Zuster! roept de vrouw luid.
Kitty pakt de hand van de vrouw. Wat heb je nodig? vraagt Kitty.
Weet ik niet, zegt de vrouw. Ik ben zo angstig. Zuster! Zie je dat?
Op de tv zijn eenden te zien. Vogels, zegt Kitty.
Ja, zegt de vrouw. Ik ben daar zo bang voor. O! Wat zijn jouw nagels blauw! De vrouw laat Kitty’s hand los. Daar ben ik bang voor.
Kitty loopt naar een andere plek in de kamer om een lied te zingen. Na het lied begint de vrouw weer te roepen. Kitty geeft de vrouw een pop.
Wat lief! zegt de vrouw en haar gezicht ontspant. Liefdevol kijkt ze de pop aan. Wat een kleintje.
Jij kan goed voor dit kleintje zorgen hè? vraagt Kitty.
Ja, zegt de vrouw. Ze ziet er gelukkig uit.
De vrouw die in de hoek van de kamer zit houdt Kitty aldoor scherp in de gaten. Ik ken jou niet! zegt ze als Kitty bij haar komt.
Kitty geeft een hand en de vrouw houdt die.
Ik was zó sterk, vertelt ze. Toen kwam ik in een instelling voor zieken. Nu moet ik vechten! Anders mag ik hier niet wonen. Maar mijn man heeft dit gebouwd. Daarom eet ik nu als ik geen zin heb. Ik moet vèchten! Hè, maak je muziek?
Kitty wurmt zich voorzichtig uit de greep van de vrouw en speelt een lied voor haar. De vrouw zingt mee.
Ik vind het hier fijn, zegt de vrouw. Ik houd alles in de gaten. Kijk daar: die mensen zitten fijn samen. En jij ziet er mooi uit! Die neus had ik alláng gezien hoor, ik zie alles!
Ik zag dat de buurman een koekje pakte, zegt Kitty. Jij ook?
O ja! Dat doet hij altijd! En dan loopt hij weg. Hij komt wel weer terug en dan pakt hij nog een koekje.
Leuk hè, zegt de vrouw als de man terugloopt naar de koekjes. En wat leuk dat je bij me kwam. Je moet gauw weer komen!
Kijken
Bladwijzer de permalink.